Dit is een ervaringsgerichte werkvorm waar leerlingen vanaf de tweede graad secundair onderwijs kennismaken met het thema diversiteit en discriminatie.
Learning objective(s)
De leerlingen zien dat diversiteit een breed begrip is dat op verschillende aspecten gebaseerd is: herkomst, uiterlijk, gender, fysieke mogelijkheden, sociaal economische status ...
De leerlingen herkennen deze diversiteit als mogelijke basis voor discriminatie.
Leerlingen ervaren dat iedereen uniek is.
De leerlingen gaan in gesprek over verschillende perspectieven.
Target
(type and age of the learners and other meaningful characteristics) Leerlingen tweede en derde graad secundair onderwijs. Subject & interdisciplinary / cross-curricular links
diversiteit en discriminatie
Timing (how much time to do it?)1,5 uur
Tools and materials needed for implementationHulpmiddelen:
fiches waarop je de personages uitgebreid beschrijft: ‘personagekaartjes’
ruimte die groot genoeg moet zijn (leerlingen moeten 7 stappen voorwaarts, en 5 stappen achterwaarts kunnen zetten)
grote papieren flappen waarop genoteerd kan worden
Method description
Vooraf: introductie van het thema en doelstellingen
Fase 1: leerlingen krijgen elk een fiche waarop ze de beschrijving van een personage terugvinden. Ze bestuderen deze fiche in stilte en leven zich zoveel mogelijk in bij dit personage. Eventueel kun je hen, om na te gaan dat ze het tekstje goed hebben begrepen, nog wat extra richtvragen stellen.
Fase 2: de leerlingen zetten zich samen op één lijn. De klas moet groot genoeg zijn zodat de leerlingen minstens 7 meter voorwaarts, en 5 meter achterwaarts kunnen stappen. De leerlingen sluiten de ogen en geven elkaar de hand.
Fase 3: De leraar leest verschillende stellingen voor aan de leerlingen. Wie op basis van zijn of haar personage een ‘privilege’ herkent, zet een stap voorwaarts. Wie daarentegen geconfronteerd wordt met een achterstelling of uitsluiting, zet een stap achterwaarts. Leerlingen moeten desnoods elkaars handen loslaten wanneer ze te ver uit elkaar staan.
Fase 4: Na het voorlezen van alle stellingen, openen de leerlingen de ogen en zien ze waar hun personage een plaats krijgt in de maatschappij.
Fase 5: bespreking in de klas. De leraar hangt acht grote flappen uit in de klas, die elk een categorie moeten voorstellen: afkomst, seksuele oriëntatie, gezinssituatie, geld, religie, beperking en uiterlijk. De leraar licht deze categorieën toe aan de leerlingen
Fase 6: Leerlingen mogen met stiften naar de flappen gaan en noteren op welke manier ze binnen die categorieën privileges of nadelen ervaren. Je laat leerlingen hun reacties hierbij toelichten
Fase 7: Je toont aan dat die verschillende categorieën (ras, rijkdom, afkomst, uiterlijk, etc.) niet apart hoeven te bestaan, maar dat sommige mensen nadelen ondervinden omdat hun identiteit afhangt van verschillende categorieën samen. Op die manier leg je je leerlingen uit wat ‘intersectioneel denken’ is, en wat het verband is met discriminatie. Soms worden mensen niet gediscrimineerd op basis van één kenmerk, maar op basis van een samenspel van kenmerken uit verschillende categorieën
Vooraf: introductie van het thema en doelstellingen
Fase 1: leerlingen krijgen elk een fiche waarop ze de beschrijving van een personage terugvinden. Ze bestuderen deze fiche in stilte en leven zich zoveel mogelijk in bij dit personage. Eventueel kan je hen, om na te gaan dat ze het tekstje goed hebben begrepen, nog wat extra richtvragen stellen.
Fase 2: de leerlingen positioneren zich op één lijn. De klas moet groot genoeg zijn zodat de leerlingen minstens 7 meter voorwaarts, en 5 meter achterwaarts kunnen stappen. De leerlingen sluiten de ogen en geven elkaar de hand.
Fase 3: De leraar leest verschillende stellingen voor aan de leerlingen. Wie op basis van zijn of haar personage een ‘privilege’ herkent, zet een stap voorwaarts. Wie daarentegen geconfronteerd wordt met een achterstelling of uitsluiting, zet een stap achterwaarts. Leerlingen moeten desnoods elkaars handen loslaten wanneer ze te ver uit elkaar staan.
Fase 4: Na het voorlezen van alle stellingen, openen de leerlingen de ogen en zien ze waar hun personage een plaats krijgt in de maatschappij.
Fase 5: bespreking in de klas. De leraar hangt acht grote flappen uit idie elk een categorie moeten voorstellen: afkomst, seksuele oriëntatie, gezinssituatie, geld, religie, beperking en uiterlijk. De leraar licht deze categorieën toe aan de leerlingen
Fase 6: Leerlingen mogen met stiften naar de flappen gaan en noteren op welke manier ze binnen die categorieën privileges of nadelen ervaren. Je laat leerlingen hun reacties hierbij toelichten
Fase 7: Je toont aan dat die verschillende categorieën (ras, rijkdom, afkomst, uiterlijk, etc.) niet apart hoeven te bestaan, maar dat sommige mensen nadelen ondervinden omdat hun identiteit afhangt van het samenspel van verschillende factoren. Discriminatie hangt niet altijd af van één oorzaak, maar veronderstelt soms dat verschillende identiteitsassen elkaar kruisen. Op die manier leg je je leerlingen uit wat ‘intersectioneel denken’ is, en wat het verband is met discriminatie.
Bronnen en links
https://www.schooluitdekast.be/sites/default/files/methodiek/bijlage/privilegewalksecundair.pdf https://www.youtube.com/watch?v=hD5f8GuNuGQ https://www.youtube.com/watch?v=O1islM0ytkE
Comments